top of page

Anekdotes

Uit de kleutertijd

Mooi

Wanneer zijn nichtje, die vijf jaar ouder is dan Herman, haar Plechtige Communie doet, zegt hij haar:

"Wat heb je een mooi wit kleed! Maar nog veel mooier is je blanke ziel, die moet je trachten te bewaren."

Bijzondere ontmoeting

Op een zondagmiddag wandelt Hermanneke met zijn papa op de Antwerpse schoenmarkt. Hij is dan drie jaar. Ze stappen de kapel van O.L.Vrouw Toevlucht binnen.

Herman, die hier voor het eerst binnenkomt, laat plots papa's hand los en loopt tot bij de rij eerste stoelen waar hij blijft staan. Wat maakt zo'n indruk op hem? Het altaar, het Mariabeeld? Minutenlang blijft hij onbeweeglijk toekijken. Zou O.L.Vrouw hem hier reeds onder haar bijzondere bescherming genomen hebben?

Een bisschop die daar zit te bidden, merkt het kind op. Hij gaat ernaar toe, zegent het en geeft het een prentje. Herman's papa legt hem uit dat hij door een Bisschop gezegend is en de kleuter spreekt de ganse dag over Mijnheer de Bisschop.

Geduld

Door het drukke werk eet het gezin niet altijd op hetzelfde uur. Wanneer er nog klanten in de winkel staan, wordt het etensuur verschoven. Op een dag krijgt Herman honger. Hij steekt zijn hoofdje om de winkeldeur, maar ziet dat het zeer druk is en wacht nog een tijd.

Dan wordt de honger zo sterk dat hij nog eens zijn hoofd binnensteekt en mama te kennen geeft dat hij grote honger heeft, door zijn handje naar zijn mond te brangen. Maar ja, de klanten hebben altijd voorrang. Mama zegt: "Kom, jongen, ga bij Jeanne (de meid), zij zal je wel een boterham geven."

Jeanne heeft juist gedaan met kuisen en roept: "Hé Herman, niet binnen komen met je vuile voeten, d'er is pas geschuurd, ga naar de atelier." Ook daar is hij niet welkom: "Allee manneke, kinderen mogen hier niet binnen komen als de machines draaien." Nu zou hij wel gelijk hebben om zich kwaad te maken.

Wel nee, hij wacht geduldig tot eindelijk iemand aan hem denkt. Ze vinden Herman op het zolderkamertje aan 't bladeren in oude tijdschriften.

Lichtjes in het donker

De ouders zijn erg begaan met de opvoeding van hun kind. Herman's papa merkt dat Herman bang is van het donker en wil hem daarover helpen. De kleuter is aan het spelen en zijn papa vraagt hem op zolder iets te halen dat hij dringend nodig heeft. Herman gaat gewillig naar boven, maar het is te zien dat hij niet zo zelfzeker is.

De zolderdeur piept open, brrr hoe akelig. Herman staat voor een pikzwart gat. Hij hijst zich op zijn tenen en zoekt met zijn vingertjes de schakelaar. Wat een karwei! Hij roept: "Vake, ik zou wel lichtjes moeten hebben aan elke vinger."

Zo weet de kleuter met humor zijn vrees te overwinnen.

Een beetje doof

Op zekere dag komt een preutse dame de winkel binnen met haar poedel.

 

Vanop zijn stoeltje zegt Hermanneke: "Dag madame", maar krijgt geen antwoord. Zijn papa heeft het in de gaten. Het kind herhaalt wat luider: "Dag madame", maar nog steeds zonder resultaat.

 

Denkt hij nu dat ze doof is? Hij springt in ieder geval van zijn stoel en trekt enkele keren aan haar handtas. Nu moet ze wel naar hem neerkijken. Voor de derde keer zegt hij: "Dag madame", "Ah... dag ventje".

Nu is hij tevreden en herneemt zijn plaats op zijn stoeltje.

Uit de schooltijd

Groot geluk

Wanneer Herman zijn eerste Communie gedaan heeft en zijn mama hem die avond onder de dekens stopt, vraagt hij: "Moeke, mag ik morgen ook te Communie gaan?" "Ja, Herman, morgen en iedere dag als je dat verlangt." "O moeke, wat is dat toch een groot geluk!"

Opletten!

Hermans liefste spel is de mis doen. Als oom Mon op bezoek komt, is die misdienaar. Hij zit op zijn knieën met een belletje in de hand en Herman is gekleed in een rok van moeder en allerlei spullen aan, om u dood te lachen, zo vertellen zijn ouders.

Maar Herman wil dat het ernstig gaat. Wanneer oom vergeet te bellen, doet Herman hem teken, als wou hij zeggen: "Hoe kunt ge zo verstrooid zijn tijdens de mis."

Smakelijk

Tijdens de vasten 1941 is er een vergadering van beenhouwers in het huis van Jozef Wijns. Ze brengen een doos pralines mee. Vader vraagt Herman eens rond te gaan met de gekregen pralines. Wanneer iedereen zich bediend heeft, ziet vader dat Herman de doos sluit zonder er zelf een te nemen.

Op aanmanende toon zegt hij: "Hewel Herman, je neemt toch ook een praline, anders denken de mensen dat ze niet goed zijn." Herman antwoordt vrolijk: "Vake, na de vasten zullen de pralines ook nog wel smaken nietwaar?"

Vertrouwen

De nachtrust wordt verstoord door het loeien van de sirenen. De eerste bommen vallen. Het huis davert op zijn grondvesten. De ruiten springen aan scherven. Papa schreeuwt: "Herman, gauw naar de kelder! Hoor of zie je dan niets!"

Herman gaat bovenop zijn bed staan, wijst naar het kruisbeeld en zegt rustig: "Vake, en Deze dan?" en kruipt terug onder de dekens.

Zonder handen

Het gezin Wijns heeft het financieel moeilijk en opdat Herman naar zijn school kan blijven gaan, worden alle juwelen tot zelfs de trouwring van Jozef Wijns verkocht. Maanden bidden Herman en zijn papa noveen na noveen voor werk.

De laatste dag van de 25ste noveen vindt Jozef Wijns werk. "Vake, zie je wel als je maar blijft volhouden!" juicht Herman. Ze zijn alledrie overgelukkig. Herman vraagt: "Vake, nu moet ik niet naar de gemeenteschool, nietwaar?" "Natuurlijk niet, mijn jongen." Van puur geluk neemt Herman het Heilig Hartbeeld in zijn armen en danst zingend de kamer rond.

Op dat ogenblik...pats... daar valt het beeld op de grond, de twee handen gebroken. Herman kijkt onthutst. "Och kom", zegt zijn papa, "het is niet zo erg, O.L.Heer zal ons zonder handen ook nog kunnen zegenen." En de lach verschijnt weer op Hermans gezichtje.

Het ijsje

Het gebeurt meermaals dat na schooltijd jongens van de hogere klassen met Herman samen naar huis gaan. Het is merkwaardig dat de ouderen zich aangetrokken voelen tot "die kleine" en hem zowel wijs als leuk vinden.

Op een van de eerste warmere dagen van de vastentijd zien ze een ijskarretje, voor kinderen een hindernis als hun fondsen het veroorloven. Dus kopen de jongens alvast een ijsje, maar Herman doet niet mee. Ze plagen hem: "Je hebt geen geld, zeker?" "Toch wel" en hij toont de nikkeltjes in zijn beursje. "Ik heb er vandaag geen zin in", verklaart hij. Intussen ziet hij aan de overkant van de straat een jongetje die dit hele troepje gadeslaat. Het kind is armoedig gekleed en leurt met konijnevellen.

Herman koopt nu wel een ijsje en geeft het aan de jongen. Verbaasd durft deze het niet te aanvaarden, iets degelijks is hij niet gewend.

"Neem het maar", zegt Herman. Onthutst neemt de jongen het aan en prevelt een onverstaanbaar dankwoord.

De toekijkende makkers zeggen branieachtig: "Herman, je bent gek, nu heb je geen centen meer." Hij trekt zijn schouders op. Aan zijn vriendje Willy zegt hij: "Wat ik hier weggeef, zal ik later in de hemel honderdvoudig terugkrijgen."

Pijn

Het is bitterkoud in de winter van 1940-1941. Het sneeuwt erg en het kwik daalt tot 20° onder nul. Jozef Wijns raadt zijn zoon aan niet naar de kerk te gaan in dat barre weer. Waarop Herman antwoordt: "Heel goed vake, niet naar de kerk maar dan ook niet naar school."

Zijn kamer is ijskoud en op de ramen staan ijsbloemen, maar dat hindert hem niet. Elke avond opnieuw is hij daar in de kou aan het bidden. Hij krijgt wintervoetjes. Wanneer zijn mama dit ontdekt, krimpt haar hart ineen en krijgt ze de tranen in haar ogen. "Maar Herman, hoe kun je op zo'n voeten lopen? Waarom heb je dit niet vroeger gezegd? Je moet wel veel pijn hebben." "Moeke, zeg het niet aan vake, anders mag ik niet meer naar de kerk." Ze belooft het voorlopig te verzwijgen. Ze staat nu een half uur vroeger op om Herman naar beneden te helpen en zijn voeten te verzorgen vooraleer hij naar de eerste mis om 6 uur gaat.

Op een morgen komt zijn papa naar beneden juist op het moment dat zijn mama zijn voeten aan het verzorgen is. Hij is ontsteld bij het zien van die voeten. Het zijn twee rauwe etterende vleesklompjes, zelfs de planken van de voeten liggen open. Hoe kan het kind nog gaan? Hoeveel pijn moet hij wel uitstaan!

 

"Herman, we stoppen je acht dagen in bed, je voeten kunnen anders niet genezen. Ze moeten warm gehouden worden.3 "En mijn mis?" is de angstige vraag. "Die zal zonder jou ook wel plaats vinden." "En mijn communie?" "Herman, binnen enkele dagen zijnje voeten genezen en kun je terug naar de kerk gaan." Het kind is diep ongelukkig en weent.

Ze overleggen en er wordt besloten dat zijn voeten voortaan 's avonds verzorgd zullen worden. Zijn voeten zijn omwonden met repen van oude lakens, waarover hij drie paar kousen draagt en steken in pantoffels en daarna in zijn papa's rubberschoenen. Zo gaat hij twee maanden elke ochtend in de bittere winterkou naar de kerk.

Genezing

Een kennis van Jozef Wijns raadt hen aan om met Herman op bedevaart te gaan naar het graf van Pater Paul voor de genezing van Hermans voeten. Eerst gaan ze naar Pater Balduines die gekend was als een heilig man. Hij is een kloosterling van 90 jaar en opgenomen in het hospitaal.
Wanneer Herman de kamer betreedt, schrikt hij. De pater is uitgemergeld en vaalbleek, een weinig aantrekkelijk uiterlijk. Na hen aanhoord te hebben, zegt de priester: "Ga eerst bidden aan het graf van Pater Paul, terwijl zal ik zelf met hem spreken."
Wanneer ze terug komen is pater Balduines zeer aangedaan. "Herman, mijn jongen, wilt gij werkelijk priester worden?" vraagt hij diep bewogen. "Ja Pater, anders niets". "Kom, ik zal je zegenen met het kruis van pater Paul."
De aanwezigen gaan op hun knieën zitten en Herman wil dit ook doen, maar de pater zegt ontroerd: "Neen, jij niet!" Tijdens de zegening lopen de tranen over zijn gezicht. Hij geeft hen poeder van rozenblaadjes gegroeid op het graf van de Heilige Benedictus in Italië. Die moeten ze 's avonds op Hermans voeten strooien, wat door Hermans mama zorgvuldig gedaan wordt.
Volgende morgen, bij het opstaan, maakt Herman grote drukte. Hij komt de trap afgezwierd en roept triomfantelijk: "Moeke, gauw mijn schoenen, waar zijn mijn schoenen? Mijn voeten zijn genezen!" Zijn mama glimlacht en zegt: "Stil, Herman, ge gaat mevrouw van hierboven wekken."
"Wel, moeke, ze mag weten van het mooie dat hier gebeurd is!" In de keuken gaat hij voor het beeld van Pater Paul staan en zegt op zijn Antwerps: "Wel Pol, dat hebt ge goed gearrangeerd zulle!"

Dapper

Op een middag komt Herman thuis, zijn kleren besmeurd met bloed. Moeder vraagt: "Herman, hoe komt dat bloed aan je kleren? Ben je gekwetst?" "Nee, moeke, er is op de speelplaats een jongen gevallen." Meer uitleg hierover vindt hij niet nodig. Pas enkele dagen later vernemen de ouders toevallig de ware toedracht van wat er was voorgevallen.
Op de speelplaats is een jongen op een scherpe steen gevallen. Door de gil en het huilen, komen de jongens toelopen. De toezichter snelt om hulp want het kind heeft een gapende wonde aan de knie waaruit het bloed gulpt. Bij het zien van al dat bloed druipen de omstaanders af.
Herman zet zich op de knieën en met beide handen houdt hij de wonde dicht en zegt: "Je mag niet schreien, Roger, dan doet het nog meer pijn. Het is beter te lachen dan te huilen." En Herman vertelt Roger enkele moppen.
Als de broeder met hulp aankomt, vindt hij beide jongens aan het lachen en verwonderd denkt hij bij zichzelf: "wat zijn kinderen toch rare vogels..."
De dokter die Roger verzorgt, zegt tot Herman: "Vriendje, je hebt flink werk gedaan, zonder jou was je makkertje doodgebloed."

bottom of page