In het vorige artikel beschreven we het leven van Jos Wijns tot aan de geboorte van Herman. Nu volgen de woelige jaren '30.
EEN ZOON, BEKRONING VAN DE LEVENSVERWACHTING
Het vleesbedrijf bracht Jos Wijns meermaals naar het slachthuis te Antwerpen aan het Lobroekdok. Een vriend had hem attent gemaakt op de dochter Jeanne van de vleesgroothandel Dens aldaar. Zij dacht eerst dat die jongen van Merksem kwam voor haar zuster, maar toen hij haar aansprak, gaf ze zich spontaan gewonnen, ook al had ze gezworen nooit te trouwen met een beenhouwer: zo'n hard leven had ze thuis gehad. Maar Jos was zo'n flinke man! En dat is hij voor haar altijd gebleven. Zij trouwden vrij snel, op St. Pieter en Pauwel, 29 juni 1926, op dezelfde dag als Dr. Maurice Timmermans die tegenover hen woonde.
Nu liet de oudere zuster, weduwe Clessens, de zaak volledig over aan haar jongere broer bij zijn huwelijk en betrok de eerste verdieping. Het jonge paar zette zich in met kennis van zaken en volle toeleg. Er werd hard gewerkt van zeer vroeg tot een stuk in de nacht. De winkel had naam en trok klanten van overal. Het personeelsbestand groeide aan tot acht. Jos werd een man van aanzien, die een mooi centje had uitstaan en die men zelfs aansprak om geld te lenen. Wel bleven kinderen uit, terwijl er aan de overkant bij Dr. Timmermans reeds drie waren.
Pas in 1931 kwam Herman, op 15 maart, een zondag even na de middag. Gespannen verwachting, die zelfs eerst omsloeg in angst en ontsteltenis: het kind had zo'n misvormd aangezicht? Ach, Heer, ook dit nog? Maar gelukkig was de vrees ongegrond en beide ouders mochten zich verheugen over de kostbare gave van hun eerste kind. Hij zou Herman heten, met Ludovicus als tweede naam, zowel omwille van peter als van meter.
Reeds op maandag werd hij gedoopt in de St.-Bartholomeuskerk. Intense momenten voor vader bij al de drukte die de zaak meebracht. Steeds één en al zorg voor het gezin.
Met de komst van het kind veranderde eigenlijk alles van uitzicht in huis. Ook het personeel dat joviaal in de familie opgenomen werd, mocht delen in de grote vreugde van de gelukkige ouders.
De crisisjaren waren echter begonnen, en steeds zwaardere problemen zouden die opgang en welstand verstoren...
DE BITTERE BEPROEVING: ZONDER WERK, ZONDER INKOMEN
Toen Herman geboren werd kwam hij terecht in een midden van geluk en voorspoed, in een bloeiende zaak. Alles liet verdere uitbreiding voorzien. Men zou aan de overkant van de “baan” een nog onbebouwd stuk kopen om op eigen grond een ruimere winkel te bouwen, met toegang achteraan langs volgende straat. Het geld lag klaar. Alles in het vooruitzicht dat de zoon, Herman, later het bedrijf zou kunnen voortzetten.
Zo planden de mensen... Maar het verliep hier anders. Door een samenloop van tegenslagen ging de zaak achteruit en na enkele jaren moesten ze alles opgeven, alles kwijt, en verhuizen naar een stille zijstraat, Wuytslei 23.
Dan volgden voor Hermans vader de maanden van werkloosheid in die crisisjaren. Waar hij gewoon was meester te zijn over een ploeg medewerkers en in aanzien stond, was hij nu niets meer, vruchteloos zoekend naar één of andere broodwinning. Van welstellende burger, aangesproken door mensen in geldnood, was hij zelf afgezakt tot uiterste armoede, niet meer in staat zijn kind het nodige te geven, maar te fier om te gaan bedelen of er iets van te laten blijken. Destijds druk in de weer, nu zonder bezigheid, met een zee van tijd om over zijn verval en vernedering te piekeren... Wie zou niet begrijpen hoe de somberste gedachten hem overvielen. Waartoe diende zijn leven nog? Hij was een last zonder iets te kunnen bijbrengen. Zijn vrouw kon nog als dienstmeid wat verdienen in de stad, maar hij bleef onmachtig thuis.
Nog steeds blijft mevrouw Wijns de beangstigende ontboezeming bij, op zekere morgen toen ze naar haar werk moest: “Als ik er niet meer ben, Jeanne, kunt gij best voor Herman zorgen, hé...” - “Maar Jos, wat zegt ge nu?... Dat gaat ge me toch niet aandoen?” Het is, Goddank, in de echte zin van dat woord, bij die bespiegeling rond een wanhoopsdaad gebleven. Het hele verhaal is als een hervertelling van de geschiedenis van Job in het kader van bij ons, in deze tijd.
Enig houvast was zijn steun in het gebed en zijn vertrouwen op God. Maar ook hier kwam geen antwoord. In die stemming klinkt zo levensecht zijn vertwijfelde uitspraak tegenover zijn zoontje: “Och, manneke, het helpt allemaal niets; hoe meer we bidden, hoe slechter het wordt. O.L. Heer luistert toch niet”.
En dan de volle diepte van Hermans antwoord terwijl hij met beide handen vaders hoofd vol zorg omvatte: “Maar vake, als ge bidt moet ge volhouden, anders heeft bidden geen zin”. Dit was het geïnspireerd antwoord van iemand die zelf op God rekende; het sloeg in en mijnheer Wijns moest er in latere jaren steeds weer aan terug denken.
Een pijnlijk voorval illustreert de schrijnende armoede, de morele beproeving in die dagen. De vrije school leefde toen van de bescheiden bijdragen van de ouders. Herman kwam thuis met de rekening voor het lopende trimester.
Er was geen geld. Er volgde een aanmaning van de econoom. Wat nu gedaan? Uitstel vragen? Geen sprake van!
Dan maar de zoon een tijd lang naar de kosteloze gemeenteschool laten gaan... Maar het nieuws trof Herman onverwacht hard: hij zegde geen woord, verbleekte als een lijk, kon niet meer eten... Dat was niet te doen.
Vader en moeder hebben dan alles afgezocht naar iets van waarde. Uiteindelijk hebben ze hun trouwring verkocht en de rekening betaald... Pas later hebben de Broeders dat drama vernomen. “Waarom ons toch niets daarover gezegd?!”. Kan een man zoals vader Wijns iets openbaren over zijn armoede en ellende?
In die sombere maanden bad Herman ook voor de intentie, dat vader werk zou vinden en in de ene novene na de andere wendde hij zich onverstoorbaar tot God. Verhoord werd hij pas bij de vijfentwintigste: “Als ik het nu niet krijg, dan moet ik het niet meer hebben”. Vader kreeg een werkopdracht naar zijn bekwaamheid als verantwoordelijke bij de vleesbedeling aan het slachthuis in verband met de rantsoenering. Moest van het leven van Herman Wijns niets bekend zijn dan deze belevenis, het zou passen dit te onthouden en voort te vertellen aan volgende geslachten. Ook zijn vreugde nadien, die hem bracht tot een spontane rondedans met het H. Hartbeeld van Jezus.
Het volgende deel zal het overlijden van Herman behandelen.
コメント